Onderstaande reisverslagen zijn onderdeel van een 2,5 jaar durende wereldreis die we ondernamen in 2002-2003-2004.
Dar Wacht Es‘Salaam (18 juni 2002 tot 25 juni 2002)
Zoals verwacht zitten we inmiddels een aantal dagen in Dar Es Salaam. We moeten immers wachten op onze LaRo. Maar we hebben ons de Afrikaanse ‘hakuna matata, pole pole‘ mentaliteit volledig eigen gemaakt dus ons hebben ze er niet mee.
In Dar zijn we dus aangekomen met de ferry vanaf Zanzibar. En deze keer zonder te kotsen. Die ferry doet er een kleine 2 uur over en in de tussentijd kan je video kijken. Waarom ze daarvoor de oude wedstrijd Argentinie-Engeland kozen is me nog steeds een raadsel. Wat overigens ook opvallend is aan die ferry zijn de prijzen. In Tanzania zie je namelijk overal toeristenprijzen versus lokale prijzen. Daar doen ze niet geheimzinnig over. Zelfs als het verschil geweldig groot is. Zo betaal je als toerist voor de ferry 35$ terwijl een local omgerekend 12,5$ dient te betalen. Dat zijn nog eens prijsverschillen. En dan hebben we het nog niet over de nationale parken. Daar betaal je dus je totale ribbenkast uit je lijf. Voor de Serengeti betaal je vanaf 1 juli a.s. ongeveer 140$ voor twee personen voor per 24 uur (incl. camping en auto van maximaal 2000 kg -hebben wij nog geluk dat onze LaRo 1940 kg is). Locals betalen ongeveer 10$!!!!!!! Nu begrijpen we wel dat de prijzen voor locals laag moeten zijn anders kunnen ze nooit genieten van hun eigen erfgoed, maar de Tanzaniaanse overheid zuigt de toeristenbeurs werkelijk volledig leeg. Tanzania is dan ook het duurste land wat de natuurparken betreft. En daar hebben ze alleen zichzelf mee, want we horen steeds meer geluiden dat toeristen Tanzania daarom links laten liggen.
Maar goed, hier zijn we voor gekomen dus zullen we er naartoe gaan ook. Dat brengt ons op het volgende probleem. De toegangsprijzen kan je alleen contant in dollars voldoen bij de park-gate! Daar wij Ngorongoro, Serengeti en Masai Mara aaneensluitend willen doen wordt dat een flink pak met geld! Gelukkig moeten we toch wachten in Dar dus gaan we op zoek naar cash geld. De meegenomen cash dollars zijn lang niet genoeg en met traveller cheques kan je in de parken dus vaak niet terecht. Natuurlijk geven wij de voorkeur aan een vertrouwde pin-automaat. Nou, vindt die maar in Dar Es Salaam! Ik zal jullie niet vervelen met de zoektocht, maar warempel we hebben er een gevonden die Maestro/Cirrus kaarten accepteert (en dan zonder de abominabel hoge commissie die wordt berekend als je geld met je credit card opneemt).
Daar kwam nog bij dat we onze auto uit de haven moeten krijgen. En ook dat gaat wat kosten. Op Zanzibar hadden we reeds begrepen dat ‘onze‘ boot op de 20ste zou moeten aankomen. Op die dag meldden we ons dan ook netjes bij de betreffende rederij. Daar bleek dat het schip nu de 21ste werd verwacht, maar dat we wel in de stad enige administratieve formaliteiten konden regelen. Toen we vroegen welke dat waren kregen we al snel door dat het niet eenvoudig zou worden en daardoor lang zou kunnen duren. Natuurlijk was er een oplossing: een slimme lokale Tanzaniaan die het wel even voor ons zou gaan regelen. Moesten we wel even 125$ voor betalen! Even over getwijfeld maar uiteindelijk toch maar gedaan. En tot nu toe bleek het de juiste keuze, want de Tanzaniaanse bureaucratie is niet aan ons besteed. Inmiddels blijkt het schip ook niet op de 21ste te zijn aangekomen. Daar Wacht‘Es Salaam!!! Vandaag is het dus de 24ste juni en als alles meezit komt onze slimme Tanzaniaan ons morgenochtend ophalen voor de douane-inspectie van de container. Zien we dus eindelijk onze LaRo weer terug. Of toch niet....?
Je begrijpt: we moeten ons vermaken in Dar Wacht‘Es Salaam. En dat gaat op zich prima. Het National Museum is ineens bere-interessant, de zoektochten naar leuke restaurantjes cultureel verantwoord en het vinden van de Keniaanse ambassade (die "ineens" verhuisd was naar het andere einde van de stad) voor ons visum een waar dagje-uit. Bier drinken kan hier bijna niet, want de stad is vergeven van de Indiers die weigeren bier te schenken in hun koddige restaurantjes. Maar dan is er een lichtpunt: VOETBAL! Temidden van honderden waanzinnige Tanzanianen zien hoe Senegal ten onder gaat aan het Turkse geweld is een echte beleving. Al die fans ruiken heerlijk fris naar de fijnste after-shaves (NOT!) dus het lijkt wel of we ons allemaal op het veld bevinden. Wij zijn de enige blanken in het gezelschap; een langharige man is tot daar aan toe (Rick wordt al Batistuta genoemd), maar een blanke vrouw....!!! Marieke krijgt bijna evenveel belangstelling als de Senegalese spelers.
Ons hotel is basic maar prima. We hebben wel het sterke vermoeden dat de plaatselijke prostituees hier hun klantjes afwerken, maar zolang wij er niet al te veel last van hebben is het meer dan ok. De temperatuur is prima (30 graden) maar daar hebben jullie in Nederland ook genoeg van hebben we begrepen.
Inmiddels hebben we een en ander aan de planning gedaan voor de komende weken. Na Tanzania, Kenia en Oeganda willen we wederom Tanzania in ten westen van het Victoriameer (langs de grens met Burundi). Dat is een route die zelden wordt afgelegd en de reden is de verschrikkelijk slechte staat van de "wegen" daar. Wij gaan in ieder geval proberen om tot Kigoma te komen aan Lake Tanganyika. Daar beslissen we of we de slechte weg blijven volgen of per ferry over het meer naar Zambia varen (ook leuk!). Het is maar dat je het weet.
Tot zo ver Dar Wacht‘Es Salaam. Hopelijk wordt het binnenkort Dat Was Het Salaam en kunnen wij op weg naar Moshi. Tot die tijd vermaken wij ons. Als de auto er is laten we het jullie weten!
Daro is de LaRo (25 juni 2002 tot 3 juli 2002)
Ja, je leest het goed: de LaRo is eindelijk in onze handen. Het voelt alsof we ons kindje weer in de armen kunnen sluiten. Een kindje van bijna 2000 kg wel te verstaan. Dat het allemaal veel bloed, zweet en tranen heeft gekost moge duidelijk zijn. Zodanig zelfs dat we het jullie niet willen onthouden. Zeker ook interessant voor aspirant-reizigers die met dezelfde plannen rondlopen.
Enfin, zoals in ons vorige verslag reeds was vermeld hebben we ons netjes gemeld bij de rederij en via hen een zgn "clearing & forwarding agent" kunnen krijgen. Daar stikt het hier overigens van dus is er geen kunst aan om er zelf een te vinden waardoor je waarschijnlijk gunstigere tarieven kunt bedingen. Onze agent luisterde naar de naam Paul. Dus Paul ging voor ons aan de slag. Ondanks het feit dat de auto uiteindelijk pas op de 22ste juni de haven binnenkwam, moest Paul de douane-formaliteiten in gang zetten teneinde de douane-controle te boeken. Helaas was het net weekend, dus kon hij de aanvraag pas op maandag indienen. Daarmee werd de controle op dinsdag vastgesteld en vanaf die datum "zou alles heel vlug gaan", verzekerde Paul ons.
Op dinsdag gingen we op weg naar de haven na 3 uur op Paul te hebben staan wachten (Afrikaanse klok zullen we maar zeggen). In die haven mag je dus niet zo maar komen. Voor ons betekende dat paspoort inleveren en een bezoekerspas krijgen. Eenmaal in de haven -of beter gezegd het docking station- moesten we met een collega van Paul op zoek naar onze container. Die was te herkennen aan een unieke code. Al snel was die container tussen de velen gevonden en was het moment supreme aangebroken: de container werd opengemaakt. Met een enorme ijzerschaar o.i.d. werd het zegel verbroken en jawel, daar stond onze LaRo in volle glorie. En na enige check zonder schade. Hij stond gezekerd in de container met onze eigen spanbanden (die hadden ze dus blijkbaar in Nederland uit onze auto gehaald, heel bijdehand) en met balken achter voor- en achterwielen. Prima dus.
Nu was het wachten op de douane-beambte die e.e.a. moest controleren a.d.h.v. de Bill of Laden, het verschepingsdocument. Daarvoor moest echter ook de volledige inhoud gecontroleerd worden a.d.h.v. de door ons opgemaakte packing list. En daar zat hem nou net de kneep. Ondanks het feit dat het docking station niet voor iedereen toegankelijk is stikte het van de werkmannetjes in blauwe overalls. En die blauwe mannetjes waren razend nieuwsgierig. Dat hadden we al gezien van de drie containers die naast die van ons stonden. Die waren inmiddels opengemaakt voor controle en het hele leger blauwe mannetjes stond in een mum van tijd de inhoud te controleren. Dus toen al die blauwe mannetjes hun grijpgrage handjes uitstoken om onze LaRo uit te laden, hebben we hen vriendelijk doch dwingend gezegd dat we dat zelf wel konden doen. Naar later bleek maar goed ook. Wij begonnen met uitladen maar toen stonden al die spulletjes dus open en bloot. Inmiddels bleek echter ook dat de douane het chassisnummer en het motornummer van de LaRo zouden willen controleren.
Daar de LaRo met zijn neus in de container stond, was het veel te donker om dat te kunnen zien. Dus de motor gestart en een stukje achteruit gereden. En hij startte meteen! Op dat moment begon het te regenen waardoor we onze uitgeladen spulletjes snel verhuisden naar de container; daar was immers nu plek omdat de auto er half uit stond. Erg prettig, want nu hadden we beter controle op onze spullen. Uiteindelijk hebben we er 3 uur moeten wachten op de douane-beambte en konden we het reilen en zeilen in de haven eens goed bekijken. En dat was niet allemaal even koosjer. Of helemaal niet eigenlijk. Een van de containers naast ons bleek zakken met nieuwe schoenen te bevatten. Dat ging blijkbaar als een lopend vuurtje rond want alle blauwe mannetjes stonden in een mum van tijd aan die zakken te pulken en schoenen te passen. Toen kwamen ook de bazen van die blauwe mannetjes en was het feest compleet. De een na de ander ging tevreden heen met een mooi paar nieuwe schoenen. Dat wij het allemaal zagen maakten ze helemaal niets uit. Twee andere containers bleken melk uit Zuid-Afrika en jus d‘orange uit Europa te bevatten. De melk was niet zo interessant en van de jus d‘orange werden slechts enkele blikjes genuttigd. De vierde container was echter bere-interessant. Daar bleek een complete huisraad in te zijn opgeslagen. Alle dozen werden opengemaakt en alles werd overhoop gehaald. Zo waren er pakken printpapier die we al snel met de blauwe mannetjes zagen verdwijnen. Wat de rest betreft: wie zal het zeggen? Natuurlijk wisten we van de corruptie in Afrika en zeker ook in Tanzania, maar dit was toch wel schokkend.
Na drie uur kwam dus de douane-beambte. Die was grenzeloos arrogant en ging minutieus te werk. De auto was niet zo interessant voor hem: wat er in zat wel! Zo hadden we een twintigtal dozen met pennen meegenomen om aan arme scholen cadeau te kunnen doen. Onze beambte wilde precies weten hoeveel dozen en vervolgens hoeveel pennen per doos er waren. Dat wilde die perse zelf vaststellen. Natuurlijk met maar een doel: hij wilde ook een doosje met pennen hebben. Als "samples", voor zijn collega‘s. Bij Marieke zag ik stoom uit haar oren komen toen ze de beambte haarfijn uitlegde dat die pennen voor arme Tanzaniaanse kindertjes waren, waarop de man hartelijk begon te lachen. Uiteindelijk kreeg hij een paar pennen mee en droop hij teleurgesteld af omdat hij wellicht had gehoopt veel meer te kunnen beuren.
Diezelfde beambte moest toen het douane-controle formulier opmaken maar maakte daar niet zo‘n haast mee. Dat duurde een dag (woensdag). De volgende dag (donderdag) viel in Dar Es Salaam enkele keren de stroom uit waardoor het douane-kantoor de gegevens niet had kunnen invoeren in de computer. Inmiddels dreigde het weer weekend te worden en we hadden Dar Es Salaam nu toch echt wel gezien. Maar vrijdag zou het allemaal goed komen, zei Paul. Om 10 uur spraken we af op zijn kantoor. Daar was echter geen Paul. Ook om 11 uur niet en ook om 12 uur niet. Uiteindelijk kwam hij pas om 13 uur aanzetten en geloof me, hij had heel wat uit te leggen. Ook al zijn we dan in Afrika. Gelukkig was hij wel bezig geweest met onze lading. Toen begon een race tegen de klok. De havenautoriteiten gaan namelijk om 16.30 uur naar huis en voor die tijd moest de auto worden vrijgegeven door de douane, moesten alle kosten worden betaald en moesten nog heel veel meer formaliteiten worden afgehandeld waarvan we nooit hebben begrepen waar die voor dienden. Om 16.30 was de auto echter nog steeds niet vrijgegeven en vreesden we het ergste. Overigens is het erg interessant om te zien hoe dat allemaal werkt met dat clearing & forwarding. Net een soort beurs-toestand. Allerlei mannetjes die met pakken geld voor een 8-tal loketten zich staan te verdringen om ik-weet-niet-wat voor elkaar te krijgen. Al die mannetjes hebben een cargo-nummer gekregen wat correspondeert met het douane-formulier. Die nummers worden niet in volgorde afgewerkt maar wordt bepaald door de grootste portemonnee. En iedereen wil natuurlijk zijn lading voor het weekend vrij krijgen. Ook wij ontkwamen er niet aan om her en der met geld te schuiven, waarbij we Paul wel duidelijk hebben gemaakt dat dat onderdeel was van de afgesproken som. Uiteindelijk zijn we het laatste douane-formulier geworden dat vrijgegeven werd op die dag. Dat had Paul toch maar mooi voor elkaar. Inmiddels was het echter reeds 17.00 uur geworden en voordat de container op een vrachtauto zou zijn geladen, alle papieren zouden zijn gecontroleerd en we naar de uitlaadzone zouden zijn gereden zou het zeker 20.00 uur zijn en dus donker. Niet echt slim, want eenmaal buiten de haven zijn er niet alleen maar blauwe mannetjes, maar mannetjes van allerlei pluimage die minstens zo nieuwsgierig zijn als die blauwe mannetjes. Omdat ladingen ook op zaterdagmorgen uit de haven konden worden gereden (als ze maar zijn vrijgegeven op vrijdag) kozen we voor die optie.
Om een inmiddels lang verhaal af te ronden: zaterdag reden we dan echt met onze auto weg uit het havengebied. Het was enorm vreemd om ineens in onze LaRo rond te rijden (links + in de stad - mooie vuurdoop!). We wilden diezelfde middag eigenlijk ook nog een stalen gaasconstructie lassen op ons roofrack, zodat we op het dak kunnen slapen (romantisch onder de sterrenhemel en veiliger m.b.t. leeuwtjes en zo). Onze Paul had echter ook een tweede bedrijfje: natuurlijk een met laswerkzaamheden. Diezelfde middag hebben we heel Dar rondgereden maar uiteindelijk hadden we onze gaasconstructie.
Diezelfde zaterdag reden we langs de kust naar een buitenwijk van Dar Es Salaam, Kigamboni (via een ferry-oversteek), waar we aan het strand op de Kipepeo-camping (=vlinder in Swahili) in alle rust de auto voor de tocht hebben geprepareerd. Kipepeo is een prima stek en het strand is minstens zo mooi als op Zanzibar maar veel rustiger. Het feest is nu dus echt begonnen. Maandag hebben we nog de verzekering en de "foreign car permit" geregeld. Morgen nog een dag strand en dan op weg naar Moshi!!!
In Dar zijn we natuurlijk wel allerlei interessante mensen tegengekomen en omdat we er 1,5 week hebben gezeten begint men ons al te kennen. Zo zijn we de laatste dagen opgetrokken met Chaki (voor zijn Nederlandse vrienden) of Hussein, een Indier van komaf maar geboren en getogen in Dar. Chaki heeft alle wereldzeeën bevaren toen hij eerste stuurman was op cargo-vessels en daar komen natuurlijk mooie verhalen uit voort. Bovendien kent hij Dar op zijn duimpje en hebben we een gezellige tijd met hem gehad. Chaki is overigens niet zo positief over de laatste ontwikkelingen in Tanzania. Hij ziet veel zaken bergafwaarts gaan en maakt zich vooral zorgen over de toenemende corruptie. Daar konden wij natuurlijk over meepraten. Ook zou Dar volgens hem niet zo veilig zijn - vooral buiten het centrum. Daar hebben wij niet zo veel van gemerkt en de laatste avonden hebben we steeds tot 01.00 uur op straat doorgebracht. Erg leuk en veilig maar dus wel in het centrum.
Een aantal van onze website-lezers heeft ons gevraagd of we al "kwaaltjes" hebben. Dat valt reuze mee. De oorpijn waar we beiden mee vertrokken vanuit Nederland is inmiddels geheel verdwenen. De eerste weken op Zanzibar hadden we er nog wel last van maar we konden gewoon duiken, dus niets aan de hand. Wondjes gaan hier altijd zweren en zo ook een wondje op Marieke‘s voet. Met Carianne‘s ontstoken teen indachtig vorig jaar in Mali heeft Marieke die goed verzorgd, en na 1,5 week zweren nam het af. Rick heeft nog last gehad van voetschimmel maar ook dat is inmiddels verholpen. Natuurlijk was er ook weer eens een verschoven wervel (toch wel erg zwaar die rugzak) maar na een dag scheef lopen kraakte Rick die zelf weer recht! Natuurlijk zijn we verbrand en zeeziek geweest maar dat telt niet, he. Dus: no sweat!
Ook wordt gevraagd naar enge diertjes. Ook dat valt mee. Kakkerlakken zijn er natuurlijk genoeg en exemplaren van 5 centimeter spannen de kroon. Als je je echter bedenkt dat kakkerlakken niet meer zijn dan kevers is er niets engs aan. Muskieten zijn er ook genoeg, dus na zonsondergang goed kleden en af en toe een muskietenbeet voor lief nemen. We slikken niets voor niets Lariam!
Wat jullie laatste vraag betreft: de tijd is hier GMT+3, hetgeen betekent dat het in Tanzania slechts 2 uur later is dan in Nederland. Als we naar Oeganda gaan wordt het geloof ik weer GMT+2. Let wel: de Afrikaanse klok is hierin niet meegerekend....
Na Dar gaan we op weg naar Moshi en Arusha voor de beroemde safari‘s in Ngorongoro, Serengeti en Masai Mara. Daarover de volgende keer dus meer. De Kilimanjaro gaan we definitief niet beklimmen: de kosten daarvan zijn maar liefst 600 tot 700$ voor een zesdaagse trip. Dan maar uit de verte genieten.
Later!
P.S.: vanaf nu kunnen we helaas niet meer zo frequent emailen...
It‘s Kili Time (3 juli 2002 tot 8 juli 2002)
Arusha is de tweede stad van Tanzania en vooral uitvalsbasis voor de beroemde safaris naar Tarangire, Manyara, Ngorongoro en Serengeti. En voor de beklimming van de Kilimanjaro. Het stikt hier dus van de "blankies" en dientengevolge moet je hier op je spulletjes passen, want het aantal pickpockets en berovingen schijnt hand over hand toe te nemen. Zojuist kregen we nog een mailtje van vriend Richard uit Cape Town die in Arusha van zijn totale hebben en houwen is beroofd!
Aan het strand in Kigamboni sloten we de laatste avond in stijl af met een romantische wandeling tijdens een schitterende zonsondergang en met een heerlijke barbeque met alle mede-campinggenoten. Eten en drinken in overvloed en om 3.30 uur rolden we in ons tentje. De wekker die om 7 uur afging vertelde ons dat het toch wel een heel kort nachtje was. Op de camping namen we afscheid van een Zuid-Afrikaans echtpaar dat reeds twee jaar door Afrika reisden met een Unimogg-truck. “Jullie zijn toch wel op de hoogte van de waanzinnige prijzen in de nationale parken?” vroegen zij ons. Daar hadden ze namelijk een goede oplossing voor: gebruik valse Tanzaniaanse nummerplaten. Toevallig hadden zij er nog wat liggen. Gebruikt om Ngorongoro Crater en Serengeti Nationaal Park goedkoper in te komen. Marieke zag het niet zo zitten want als we gesnapt zouden worden zijn de represailles niet gering. Ik dacht dat het allemaal wel los zou lopen dus hebben we de nummerplaten meegenomen.
En toen op weg. Met de LaRo op de overvolle ferry, waar we natuurlijk van alle kanten werden begluurd en de auto door de mensenmassa haast niet meer te zien was. Dan dwars door Dar Es Salaam op weg naar het noorden. In Tanzania rijden ze links (zoals in heel Afrika) maar dat hadden we zo onder de knie. Via Chilenze, Segera en Korogwe gingen we op weg richting Moshi. Voor Moshi sloegen we echter af naar het oosten richting Usumbara Mountains. We gingen op weg naar Lushoto, een bergplaatsje waar we goede verhalen over hadden gehoord. Via een kronkelweg in een mooie omgeving bereikten we Lushoto waar de eerste off-road beproeving voor de auto begon: 35 km terreinrijden voordat we bij Muller‘s Mountain Lodge & Campsite kwamen. Deze stek -ook wel mama Muller‘s House geheten- is midden in de bergen gelegen op een heel mooi plekje.
De lodge zelf is van ongelooflijk fout Duitse makelij, haast te hilarisch voor woorden maar toch genieten we er van de gastvrijheid en vriendelijke mensen. De omgeving is prachtig om te wandelen en daar hadden we wel oren naar na 2 lange rijdagen. Ons doel was Viruga Peak, een grote rots vanwaar je 360 graden uitzicht hebt. In de Usumbara Mountains komen erg veel pofadders en gaboen-pofadders voor dus was het opletten bij elke stap die we zetten. Maar eenmaal op de piek was het uitzicht fantastisch. Na 15 minuten van het uitzicht genoten te hebben hoorden we ineens gezang. Een ontzettend oud mannetje vergezeld van 5 vrouwen naderde de top. De vrouwen zongen een monotoon liedje en wiegden ritmisch hun hoofd op de maat. Op de rots aangekomen deden ze net alsof we er niet waren maar voor het uitzicht waren ze niet gekomen. Ineens begon het oude mannetje allerlei rituelen uit te voeren waarbij een van de vrouwen het middelpunt vormde. Als er ook nog een levende kip aan te pas komt die zeer nerveus uit zijn oogjes kijkt en later in doodsangst de hoofddoek van de vrouw in kwestie volpoept, begrijpen we al gauw dat de kip geofferd gaat worden om een of andere reden. Discreet wordt de kip uit het zicht de nek omgedaan en gaat het ritueel verder (met gezang, houtskoolbeschilderingen en gras-uit-de-grond-trekken). Marieke wordt uitgenodigd alles te volgen maar Rick moet afstand houden. Als we eenmaal bang worden dat we hier getuige gaan worden van een besnijdenis (sommige stammen doen dat hier helaas nog steeds) wordt de kip echter "gewoon" geplukt en gebraden en mogen we zelfs een pootje mee-eten. Helaas begrepen wij er geen snars van (en Swahili spreken we nog steeds niet) en tot op heden nog steeds niet, maar het was wel leuk om mee te maken.
Als we op de terugweg via een moeilijk begaanbaar pad door een woud trekken, worden we verrast door een groep Colobus-apen, die hier zeldzaam zijn. Erg mooi om te zien (zwart-wit met een lange pluimstaart), alleen jammer dat we overal zien dat er flink gekapt wordt.
En vanuit de Usumbara Mountains reden we meteen door naar Arusha en staan we nu al twee dagen op de prima Masaai Campsite. Een goede plek ook om ons Gigant-tentzeil uit te proberen en Victor, het is helemaal perfect hoor! We steken er iedereen de ogen mee uit. Op weg hier naar toe hadden we overigens een prima uitzicht op de Kilimanjaro (wolkenvrij, een wonder) dus het kon allemaal niet stuk. Ook Mount Meru laat zich hier op haar best zien. Op de campsite kwamen we ook weer Lulu tegen, die inmiddels een nieuwe Sawadee-groep onder haar hoede had en was het weer erg gezellig.
In Arusha bereiden we ons voor op de safari‘s naar Ngorongoro, Serengeti en Masai Mara (Kenya). Het plan is een safari van bijna een week in uitgestrekte en verlaten gebieden...en daar is het allemaal om te doen! Dus volgende keer meer over troepen leeuwen, gemene krokodillen en gevaarlijke olifanten.
Tanzania Safari (8 juli 2002 tot 15 juli 2002)
Het was weer bij de beesten af de afgelopen week, en dan letterlijk! Inmiddels zijn we aangekomen in Kisumu, Kenya en hebben we een geweldige tijd gehad in Ngorongoro en Serengeti in Tanzania. Maar laten we bij het begin beginnen...
Politie! Tja, als je blank bent ben je rijk dus altijd de moeite van het aanhouden waard, zo denkt de Tanzaniaanse politie. Dat zijn de mannetjes in de witte pakjes. Zo ook de agent die ons voorhield 30 kilometer te hard te hebben gereden. Dat kwam Rick bekend voor....De agent had het allemaal gemeten op een zeer duur uitziend apparaat waar natuurlijk niets van klopte. Of we maar even 25.000 Tsh wilden betalen (ongeveer 25 dollar). Toen we vroegen of daar een officiele bekeuring voor uitgeschreven kon worden, bleek dat toch het geval te zijn. Dus dan maar onderhandelen...uiteindelijk stak de man 4000 Tsh in zijn zakken zonder een bekeuring te hebben uitgeschreven. Kijk, dat is zaken doen in Tanzania!!! Voortaan zijn we erg alert op mannetjes in witte pakjes (blauw hadden we al gehad) en letten we op de snelheidsmeter...
Voordat we de weg insloegen naar Ngorongoro hebben we in Arusha nog een matras gekocht waarmee we op het dak van de LaRo kunnen slapen onder de Afrikaanse sterrenhemel. Ook maar meteen een nieuwe verrekijker gekocht, want die had Marieke vorig jaar nog verloren tijdens een zeer wilde paardenrit in Victoria Falls (Zimbabwe). Hebben we tenminste ieder onze eigen verrekijker en hoeven we elkaar niet de hersens in te slaan om als eerste de leeuw te zien die op het punt staat ons aan te vallen...
In Arusha hebben we ook nog wat tijd doorgebracht met Martin, die als leraar stage liep op een tweetal Tanzaniaanse scholen. Zo wist hij ons te vertellen dat hij de eerste school verliet omdat lijfstraffen er erg gewoon waren en hij er niet aan mee wilde werken. Enfin, na Arusha zijn we naar Meserani Snake Camp gegaan op 30 km afstand van Arusha. Erg interessant, een campsite met daarnaast een soort zoo voor slangen en tevens een opvanghuis voor gewonde vogels. Vooral de fotoreportage over een vermiste man in het Amazonegebied die later IN een boa constrictor werd teruggevonden was erg indrukwekkend. Gelukkig gaan wij ook nog naar het Amazonegebied...
Naast de campsite vond toevallig net de wekelijkse veemarkt van de Masaii plaats, dus keken we onze oogjes uit. Dat deden ook de Masaii overigens, vooral naar die blanke vrouw...Op de campsite maakten we kennis met twee Israelische stellen, die reeds een half jaar door Afrika rondreden. Zij gaven ons wat tips, zowel m.b.t. de route als lekkere zelfmaak-recepten!
Van het Snake Camp zijn we naar Karatu gereden, juist buiten de gate van Ngorongoro. De weg naar Ngorongoro wordt momenteel geasfalteerd, dus zijn de eerste 30 km erg aangenaam. Daarna wordt het off-road en schud je er flink op los. Vanaf dat moment hebben we een kleine week geen asfalt meer gezien! De uitzichten onderweg op Lake Manyara waren echter meer dan de moeite waard.
Dat brengt ons bij het zgn. 24-uurs probleem. De entry fees van de Tanzaniaanse Parken zijn namelijk erg hoog, vooral als je met een buitenlandse auto naar binnen wilt. En die entry fees hebben betrekking op precies 24 uur. Blijf je een half uur langer, dan gaat de meter doodleuk de volgende 24 uur in. Dus moet je een beetje puzzelen welke 24 uur je wilt gebruiken, te meer omdat Serengeti aan Ngorongoro grenst en ook daar de 24-uurs wet geldt! Wij hebben ervoor gekozen om Ngorongoro ongeveer 9 uur ‘s ochtends in te gaan, waarmee we dus om 9 uur de volgende morgen het park uit moesten zijn. Die uitgang bevindt zich echter op zeker 3 uur rijden van de kraterrand, dus dat werd vroeg opstaan. Hiermee maakten we wel gebruik van het mooie avondlicht in de krater voor de foto‘s (‘s ochtends is het vaak bewolkt!).
Ngorongoro Conservation Area bestaat uit de beroemde Ngorongoro Crater (soort "Hof van Eden") maar is meer dan dat. Er zijn nog een tweetal andere kleinere kraters en dan nog het gebied buiten de krater. Zo leven in dat laatste gebied wel giraffes, die je niet in de krater tegenkomt omdat die de 600 meter hoge kraterrand niet over kunnen. Maar goed, de krater is het hoogtepunt. En dat was het ook! Om bij de weg te komen die de krater inleidt, moet je ongeveer 1,5 uur over de kraterrand rijden nadat je de gate bent gepasseerd. En die gate passeren, dat heeft wat spanning gegeven! We hadden immers de valse Tanzaniaanse nummerplaten opgezet...Om een lang verhaal kort te maken, niemand heeft het gecontroleerd dus hebben we voor drie dagen safari zeker 75$ uitgespaard, de moeite waard dus. Dan blijven de kosten overigens nog hoog hoor: 30$ entry fee per persoon, 20$ camping fee per persoon en 15$ crater permit. En voor de auto in ons geval dus 5$ i.p.v 30$. Dan proberen ze je ook nog een gids voor 20$ aan te smeren, maar wij hebben voet bij stuk gehouden en zijn met zijn tweetjes de krater ingereden. Super! Ja, echt waar, alles wat ze zeggen over Ngorongoro is waar. Vooral zelf je weg vinden in het 8ste wereldwonder in je eigen auto zonder gids...dat voelt erg rijk. Weliswaar bevonden er tegelijkertijd met ons nog 91 auto‘s in de krater, maar daar merk je niet al te veel van. Soms zelfs wel handig want waar meer dan 2 auto‘s staan is vast iets te zien. Al die andere auto‘s betreffen touroperators die onderling in verbinding staan om ‘the big five‘ (leeuw-buffel-luipaard-neushoorn-olifant) door te geven. Wat was het meest indrukwekkend? Waren het de eenzame waterbuffels, de kuddes gnoes en zebra‘s, de duizenden flamingos in het meer, de slapende leeuwen (doen ze ooit iets anders?) of de indrukwekkende olifanten in Lerai forest? Of misschien wel de hyena‘s die verkoeling zochten in de schaduw ONDER onze auto? Of....? Het was een lange dag die werd afgesloten door een zeer steile klim uit de krater die wat bloed, zweet en tranen kostte. Op Simba Campsite met uitzicht over de krater kookten we ons potje en werden we verrast door een groot wild en nieuwsgierig zwijn. Het was koud en voor het eerst sliepen we IN de auto.
En dan om 5 uur op, in het donker en als een speer op weg naar Serengeti, want we moesten om 9 uur het park uit zijn. Toch onderweg weer heel veel gezien: veel giraffes, gnoes, zebra‘s, dik-diks en zelfs een Masaii een lift gegeven. De auto ruikt nog steeds naar hem, je kan wel merken dat hier niet veel water is om te douchen...
Gelukkig kwamen we op tijd aan bij Naabi Hill gate van Serengeti en gaven we onze papieren van Ngorongoro af. We wilden nog niet Serengeti in, dus aten we wat voordat we Serengeti inreden. Je kan er dus wat tijd rekken. Het stomme van Serengeti is dat niemand je precies over het belangrijkste aspect van dit gebied kan vertellen, namelijk de gnoe-migratie. De 2 miljoen gnoe‘s die jaarlijks een vast patroon kennen in hun trek en waar heel het eco-systeem van Serengeti (en het aangrenzende Masai-Mara in Kenya) op afgestemd is. In Nederland is betrekkelijk weinig informatie te vinden wat de beste maanden zijn om Serengeti te bezoeken, maar tot onze verbazing wist ook niemand in Serengeti dit te vertellen. Je zou info-borden verwachten met ‘daar-en-daar zijn nu de gnoe‘s‘ maar niets van dat alles. Van drie verschillende rangers kregen we zelfs drie verschillende verhalen over de positie van de gnoe‘s! Dus hebben we het zelf maar een beetje uitgevogeld. Het plan om van Serengeti naar Masai-Mara door te steken hebben we maar laten varen, ten eerste omdat de gnoes hier "zeker" niet zouden zijn, ten tweede omdat we nog steeds met die valse nummerplaten rondreden (de grens moeten we natuurlijk wel met echte platen over) en ten derde omdat de grens dicht zou zijn. Van Naabi Hill Gate zijn wij niet de gebaande weg gegaan, maar hebben we voor een off-the-main-road route gekozen naar de Gol en Barafu Kopjes. Dit zou eigenlijk ook niet mogelijk zijn zonder gids, maar als je maar koppig en aardig blijft lukt alles. We gingen op zoek naar cheeta‘s.
En daar reden we dan, met zijn twee door de Serengeti met niets anders dan vlaktes vol met dieren om ons heen. De meest fantastische antilopes staren je stoicijns aan en toen we meteen bij de eerste Kopje (=rotsformatie) twee volwassen mannetjesleeuwen in hun slaap stoorden, kon de dag niet meer kapot. Ook niet toen we daarna hopeloos verdwaalden op de eindeloze vlaktes (aha, vandaar die gids...) maar we toch eindelijk de weg vonden naar het centrum van het park, Seronera. Hier zijn jaarrond altijd dieren te vinden vanwege het aanwezige water en meteen hadden we beet: een luipaard in een boom bij een mooie zonsondergang. En dan hebben we het nog niet over de giraffes, zebra‘s, topi‘s, Thomson gazelles, Grants gazelles, Impala‘s en ga zo maar door. Heel tevreden betrokken we dan ook ons zelf-in-elkaar-geflanste-bedje op het dak van onze LaRo. Slechts onder een muskietennet onder de Afrikaanse sterrenhemel met het gebrul van leeuwen (ja, echt) op de achtergrond: geweldig! En dat ging de volgende dag gewoon door met als hoogtepunten een leeuw die het aan de stok had met hyena‘s, een leeuwin met haar welpen, een mooie hippo-pool en parende leeuwen (wist je dat ze dat dagenlang onafgebroken om de tien minuten doen? We hoefden slechts tien minuten te wachten voor een complete fotoreportage...). Om 19 uur moet je weer op de camping zijn. Van die camping moet je je niet al te veel voorstellen. Geen voorzieningen en alle dieren kunnen er in en uit lopen. Zo ook de leeuwin met haar welpen die blijkbaar de kopjes bij de camping als bivak had gekozen. Een vriendelijke mede-kampeerder kwam het toch maar even melden toen we onze auto naast het Kopje parkeerden...ach, we slapen toch op de auto???? Later die nacht schijnen rumoerige Deense medekampeerders de leeuwin vlak langs te hebben zien lopen, of hadden ze een biertje te veel op? Nee, toch niet, want de volgende ochtend zijn we nog geen 10 minuten onderweg en warempel, daar is de leeuwin met haar welpen!!! Helaas vinden we niet de cheeta‘s maar wel een grote groep mangoesten.
We genieten van al het ander moois voordat we ons melden bij Ikoma Gate, precies op tijd binnen de 48 uur. Ikoma Gate is volgens ons het beste alternatief als je zoveel mogelijk tijd aan game-driving wilt spenderen. Vanaf Ikoma Gate loopt een ‘weggetje‘ richting Musoma aan de kust van Lake Victoria. De weg is af en toe erbarmelijk slecht, maar er was een geweldige goedmaker: de gnoe-migratie! De gnoes hadden inmiddels Serengeti verlaten en liepen via dit buitengebied naar Masai Mara. Daar waren ze dan, duizenden gnoes. Helemaal geweldig, ondanks de duizenden dazen die ons het leven zuur wilden maken.
Daarna was het 5 uur lang hotsen en botsen en reden we zelfs bijna over een grote schildpad. Met inmiddels weer Nederlandse nummerplaten betrokken we een camping aan Lake Victoria, en zijn we de volgende dag de grens met Kenya gepasseerd.
West-Tanzania: van dik hout zaagt men planken (26 September 2002 tot 6 oktober 2002)
Tja, dat hadden ze van tevoren verteld: in West-Tanzania is het van dik hout zaagt men planken. Hier zijn de wegen uitzonderlijk slecht, hebben de bewoners nog nooit blanken gezien en zijn de voorzieningen slecht. Echt een plek om naar toe te gaan dus.NOT!!! En inderdaad, we hebben voorafgaand maar ook tijdens onze reis getracht informatie te vinden over de route in West-Tanzania, maar nada-niente-noppes. Dus dan maar zelf proberen...
Op 26 september 2002 reden we van Masaka, Oeganda, naar Bukoba, Tanzania. Ondanks waarschuwingen over de slechte staat van de weg was het deel in Oeganda het beste tot dan toe! Een gloednieuwe weg bracht ons in 1,5 uur naar de grens. De Oegandese politie en douane gaven geen moeilijkheden, maar de Tanzanianen begrepen het niet zo. Zo vroegen we om een transit visum, omdat we slechts 1 tot 2 weken in Tanzania wilden blijven om zo snel mogelijk naar Zambia te reizen. Een transit visum? Nooit van gehoord, zei de immigratiedienst. Wij wisten eigenlijk ook niet zeker of zoiets bestond (Kenia kent het wel), maar we bluften dat we via onze ambassade hadden vernomen dat we zo‘n visum wel konden krijgen. We hadden namelijk niet zo‘n zin om weer 50$ per persoon te betalen voor een volledig visum. Een beetje overdonderd gaf de beambte ons een 3-weken visum en hoefden we zelfs niets te betalen.
De douane vervolgens bekeek ons carnet-de-passage alsof het van Mars kwam. Douanier 1 -met een klein vlasbaardje, een broek tot op zijn kuiten en met foute puntschoenen daaronder met witte sokken- bleef maar plukken aan zijn baardje en douanier 2 deed alsof hij het wist maar ruineerde het carnet bijna. Uiteindelijk heeft Rick ze uitgelegd hoe ze het moesten invullen en daar waren ze maar wat blij mee. Toch waren ze niet helemaal zeker, dus nam douanier 2 het carnet onder de arm, stapte op zijn scooter en reed in de regen naar zijn superieur. Deze dikke knar met een uilebrilletje en zo scheel als maar mogelijk, wist helaas wel dat we 20$ moesten betalen voor een road permit en 5$ road tax. Van een benodigde verzekering hadden ze nog nooit gehoord: dat moesten we maar in Bukoba vragen. We hadden een hoop lol met de inmiddels 5 aanwezige douaniers en ze zwaaiden ons zelfs uit nadat ze de geiten uit hun kantoor hadden gejaagd.
De weg in Tanzania was andere koek, dat wisten we al. Maar omdat men al jaren bezig is met de voorbereidingen tot de aanleg van een goede weg, konden we het grootste deel van de 90km afleggen over redelijk gravel. De laatste 20km waren inderdaad van dik hout zaagt men planken, maar onze LaRo stelde ons weer niet teleur.
In Bukoba zochten we Deqa op, een collega en vriendin van Jenny (Kampala) en ook werkend voor Medicin du Monde. Deqa -Somalische van afkomst maar getogen in Engeland- was enorm blij met onze komst want veel bezoekers kreeg ze niet. Ze nodigde ons meteen uit in haar ruime woning met uitzicht op Lake Victoria en wederom konden we genieten van een redelijk luxieuze gastvrijheid!
We zijn er een dag langer gebleven omdat Rick inmiddels ruim 2 weken lang met zware diarree rondliep, van het soort dat van voren en van achteren het resultaat hetzelfde was. Omdat Medicin du Monde toch wat doktoren in Bukoba heeft rondlopen, hebben we er maar een geraadpleegd, want van het meegenomen "Medisch Handboek voor de wereldreiziger" werden we alleen maar hysterisch.
Zo staat bij gewone diarree vermeld dat "als de diarree slijmerig, bloederig, brijig of anders van kleur is dan normaal, er dan sprake kan zijn van een ernstige tropische darminfectie, bijvoorbeeld shigellose, salmonellose of giardiasis." Tja, daar zit je dan. Twee weken aan de race is wel wat lang, maar een uitgebreide inspectie van de prestatie van je darmen is in Afrika vrijwel onmogelijk. Hier poep je meestal hurkend boven een gat in de grond, waarbij je na gedane arbeid altijd even een paar seconden moet wachten voordat je het 10 meter lager hoort neerkwakken. En geloof me, je gaat NIET met je zaklamp uitgebreid in dit gat gaan staren, want wat daar allemaal beweegt kan het daglicht niet verdragen.
Maar goed, misschien dat het medisch boek verder uitsluitsel kon geven. Onder Shigellose, in gewoon Nederlands bacillaire dysenterie genoemd, staat vermeld dat "de overdracht van bacterien plaats vindt door het drinken of nuttigen van besmet water door menselijke of dierlijke uitwerpselen, melk en onvoldoende gaar of door vliegen besmet voedsel", maar ook dat "het gepaard gaat met hoge koorts, hetgeen onderscheidend is van amoebendysenterie". Mijn god, geen koorts, betekent dat amoebendysenterie? De medische bijbel zegt dat bij deze vorm van dysenterie "de amoeben zich in de darmen ontwikkelen tot beweeglijke, voortdurend van vorm veranderende amoeben, die het darmslijmvlies aangrijpen". Verder "bevat de brijige ontlasting bloed en slijm (frambozengelei)". Sinds Rick nog nooit naar framboosjes heeft geroken, moet het toch wat anders zijn. Billharzia misschien, veel voorkomend in Afrika? "De larven van deze worm leven in bepaalde tropische zoetwaterslakken. Als zij de slak verlaten zwemmen ze vrij rond om uiteindelijk door de huid van de badende of zemmende mens te dringen. Via het bloed worden ze naar de longen en de lever gevoerd. Daar worden de wormen uiteindelijk volwassen en kunnen tot 15 jaar in het lichaam blijven leven". Maar zie, de Guinea-worm maakt het nog gekker: "het vrouwtje van de guinea-worm, met een diameter van ongeveer 2 mm en een lengte van 50 tot 100 cm (!!!), verplaatst zich onder de huid van de mens en treedt meestal in de onderste ledematen tevoorschijn. Ze is ongeveer een jaar na de besmetting volwassen en scheidt dan stoffen af die huidzweren ter hoogte van het hoofd teweeg brengen. De baarmoeder van de worm steekt uit die zweer en zodra de huid in aanraking komt met water, miljoenen levende kleine larfjes af. De worm blijft larfjes uitstoten tot ze na ongeveer 3 weken sterft." En helemaal te zot voor woorden is de Tumba-vlieg: "deze vliegen leggen vaak hun eitjes op wasgoed dat buiten te drogen hangt. De uitgekomen larven doorboren uiteindelijk de huid, het oog of het neusslijmvlies. Daar ontwikkelen ze zich in op steenpuisten lijkende bulten of knobbels. De bulten bevatten dus geen pus maar een groeiende larf. Vaak gebeurt dat op de rug, het scrotum (oei), rondom de lendenen (ai) of onder de nagel (au)."
Jezus, kan het allemaal nog gekker? Als het boek ook nog rept over bedwantsen, grasluizen, zandvlooien en scorpioenvissen, besloten wij spontaan dat het een "gewone" hardnekkige diarree betrof als gevolg van een bacterie. Toni, de Oostenrijkse arts, schreef een antibiotica-kuur voor om de bacterien te doden.
Deqa heeft ons op ons eigen verzoek rondgeleid door het ziekenhuis van Bukoba, waar zij werkt voor Medicins du Monde aan het AIDS-programma. Ze heeft ons laten zien waar de mensen van heinde en verre komen voor een bloedproef, cosultatie of informatie. Deqa leidde ons wat lacoiek rond maar we konden ons niet onttrekken aan een heel onaangenaam gevoel. In de wachtkamer bijvoorbeeld zaten veel vrouwen met kinderen of zwangere vrouwen, en Deqa vertelde ons dat de meeste van deze vrouwen met HIV geinfecteerd waren en in Bukoba waren om uit te vinden hoe ze hun al of niet geboren kinderen konden beschermen. Maar liefst 6 op de 10 mensen in deze regio, de Kagera-regio, is met HIV geinfecteerd en vooral voor vrouwen is zo‘n situatie hopeloos. Vaak worden zij geinfecteerd door hun eigen man die met andere vrouwen rotzooit (algemeen verschinsel hier, zo zegt men), maar als de vrouw vervolgens HIV heeft dan wordt ze vaak mishandeld door haar eigen man en door mede-dorpelingen in de steek gelaten, want hoe anders kan ze HIV hebben gekregen dan van een andere man? Van haar eigen man kan immers niet want "die is haar natuurlijk trouw gebleven"!!??
Enfin, de rondleiding kwam tot een schokkende apotheose toen we een kamer binnenkwamen waar een zuster bij wat reageerbuisjes met bloed stond en Deqa uitgelaten zei: ah shit, weer twee positieven! Pardon, zeiden wij naief, wat bedoel je? Nou, hier zagen we twee bloedproeven van welke net was vastgesteld dat ze HIV geinfecteerd waren. En de eigenaren van het bloed zaten buiten te wachten op het resultaat, want dat kregen ze binnen het uur nadat hun bloed is afgenomen. Jezus, wat er dan door je heengaat....met gebogen hoofden (we durfden ze niet aan te kijken) liepen we langs de twee mannen en langs de zwangere vrouwen naar buiten, onze koppies met verwarrende gedachten gevuld...
Overigens is Bukoba een heel leuk en levendig stadje, veel leuker dan we ons hadden voorgesteld. We dronken een drankje aan het strand van Lake Victoria en filosofeerden met Guy, een Belg die we ook al eerder in Kampala hadden ontmoet en in Bukoba was om een vanille-productie op te zetten. Enfin, Guy wist ons helaas te melden dat de route Bukoba-Muleba-Biharamulo, hetgeen we voor de daaropvolgende dag hadden gepland, zeker in het tweede gedeelte niet veilig was. Er zouden in de voorafgaande weken wat overvallen zijn gepleegd op personen- en vrachtwagens. Hmmmm, de spanning nam toe...
Toch zijn we de volgende morgen (28 september) vertrokken in zware regen naar Muleba. Het leek erop dat het regenseizoen ons toch aan het inhalen was. Ook deze route was niet al te slecht omdat ook hier voorbereidingen werden getroffen voor een nieuwe weg, maar de regen maakte alles wel glibberig en modderig. Meer dan eens slipten we weg en onderweg kwamen we gestrande vrachtwagens en bussen in de modder tegen. Toch hoefden we onze LaRo slechts eenmaal in low-gear te zetten om er doorheen te komen dus waren we weer trots op hem.
In Muleba, een gat op enkele kilometers van Lake Victoria verwijderd, wilden we nog even Wouter en Ilse opzoeken, de Belgen die we eerder in Kampala hadden ontmoet (zie voorgaande verslagen) en hier met de lokalen een fruitsappenproductie hadden opgezet, luisterend naar de welluidende naam "Mali juice". Juist voordat we hun woning bereikten was er een wegblokkade door de politie. Meteen vroegen we of we een politie-escorte of iets dergelijks konden krijgen naar Biharamulo vanwege de overvallen de afgelopen tijd, maar volgens de agent was alles weer veilig en hoefden we ons geen zorgen te maken. Dat was fijn, dachten we. Eenmaal bij Wouter en Ilse aangekomen bleek het tegendeel: een van hun werknemers was onlangs overvallen door drie gewapende bandieten, maar omdat hij koelbloedig doorreed ondanks dat er op hem werd geschoten bleef hem leed bespaard. Dat gold overigens niet voor de volgende auto, waarvan de passagiers alles werd gestolen (ook kleding, ze kwamen naakt in het volgende dorp aan) en ze in het ziekenhuis terecht kwamen omdat ze met machetes waren geslagen. In de laatste drie weken waren er al 5 overvallen gepleegd dus werd het er voor Wouter en Ilse niet leuker op. Dat vonden wij ook met betrekking tot de voortzetting van onze reis...
Maar eerst kregen we een rondleiding door de Mali Juice fabriek, en eerlijk is eerlijk, het is hoogst bewonderenswaardig hoe ze dit uit de grond hebben kunnen stampen in the middle of nowhere. Momenteel kunnen ze per dag 500 kg aan ananas verwerken en die worden aangeleverd door de plaatselijke boeren, die ze op hun fietsjes komen brengen van heinde en verre. Ze worden meteen betaald en daar zijn ze dus heel blij mee, want met datzelfde geld kopen ze van alles in Muleba in en keren weer met volle fietsjes naar huis terug.
Vervolgens hebben we een drankje gedronken bij Nederlander Rene, die hier werkt voor de nederlandse overheid (ze zitten ook overal die Nederlanders) en blij was om weer eens landgenoten te zien. Maar toen werd het de hoogste tijd om te vertrekken, want het laatste dat je wilt is om in het donker in gevaarlijke gebieden te rijden. Wouter was gelukkig goede maatjes met de politie, dus schoof een agent in burger met automatisch geweer bij on "ons te beschermen". Tevens plakten we stickers van Medicin du Monde op onze auto die we eerder van Deqa hadden gekregen, wie weet hielp het. Tegelijkertijd vroegen we ons af: is dit nu avontuur of zijn we gewoon stom bezig? We kozen voor het eerste en gingen we op weg voor een spannende 2,5 uur durende rit...
Daniel, de agent, bleek een grote troost (maar niet heus). Na 10 minuten rijden dommelde hij reeds in, terwijl zijn indrukwekkende geweer losjes tussen zijn benen tegen zijn kruis aan bengelde. De loop was naar boven gericht, dus wisten we zeker dat als we nu werden overvallen hij het eerst zichzelf zou neerschieten.
Na een dik uur rijden begonnen we iets meer te ontspannen en stootte Marieke iets minder vaak tegen Daniels been aan om hem wakker te houden. Maar ineens schrok Daniel wakker, trok zijn geweer overeind, zette hem met een luide klik-klak op scherp, wees op een bord en zei: "Nu begint het woud van Biharamulo Game Reserve. Dit is het gevaarlijkste gebied. Als er wat gebeurt, gewoon door blijven rijden." Geschrokken keken we elkaar aan; we hadden gedacht dat we er al bijna waren...
Een half uur lang reden we door het woud met samengeknepen billen en tweemaal dachten we spontaan rebellen te zien. De eerste keer bleken het bavianen te zijn die de weg overstoken en de tweede keer betrof het een vrachtwagen met pech die we als angsthazen met 70 km per uur voorbij scheurden. Toen Daniel weer in slaap dommelde namen we aan dat we het gevaarlijkste stuk achter de rug hadden. Opgelucht bereikten we Biharamulo, zetten Daniel af die op zoek ging naar een hotelletje om zijn slaap voort te zetten en gingen wij op zoek naar Boma Guesthouse, volgens een internet-verslag van andere reizigers geleid door een Nederlander. Het Boma Guesthouse zag eruit als een nonnenklooster maar het bleek een door Nederlanders gerestaureerd Duits fort te zijn. In het dorp toostten we op onze veilige aankomst in Biharamulo en keerdden we in het pikkedonker terug naar het guesthouse (en ook dat was weer spannend!).
De volgende dag was de lange rit naar Kigoma aan de beurt. Niemand had ons in de voorgaande maanden kunnen vertellen hoe de weg was en of het veilig was, maar daniel had ons gezegd een escorte te nemen van het dorp Rusahunga tot aan Nyakanazi en een tweede escorte van Nyakanazi naar Karenge, allemaal vanwege Burundese rebellen. In Rusahunga echter wist de agent ons te vertellen dat alles veilig was en een escorte niet nodig was. Jaja, dat hadden we meer gehoord. Maar omdat het pas 7.30 uur was en de agent moederziel alleen was, moesten we wel zonder escorte verder. Dan maar een agent in Nyakanazi regelen dachten we. Na een half uur rijden kwamen we weer een wegblokkade tegen, maar we hadden geen idee waar we waren. Maar als het Nyakanazi was wilden we perse een escorte naar Karenge, we wilden niet te veel risico‘s lopen. Toen we het de agent vroegen, keek hij ons niet-begrijpend aan en zei toen in gebrekkig Engels: maar dit is Karenge! Hadden we zonder het te weten het gevaarlijkste deel reeds gereden! Zo zie je maar weer, soms kan je het maar beter niet weten...
Opgelucht vervolgden we onze weg, want vanaf nu zou het veilig zijn. Omdat langs de weg, die ons overigens erg meeviel (grof gravel, goed berijdbaar op enkele hinderlijke maar bekende wasbord-stukken na), veel mensen om een lift vroegen, besloten we in Kibonde een lifter mee te nemen. Toen we stopten klampte meteen een man onze auto aan dus was hij de gelukkige. Toen we de deur echter voor hem openden nam hij een geweer mee naar binnen. Waar was dat goed voor, vroegen we. De man was agent en had juist een escorte langs de Burundese grens begeleid. Als je dan toch een lift geeft is een gewapende agent in deze contreien niet gek natuurlijk. Alhoewel de hele weg tot Kigoma volledig veilig zou zijn, zei de agent. Daarom schrokken we des te meer toen we na een uur rijden een brug over staken en de beste man ineens zei: OK, hier moeten we oppassen, want dit gebied (het Malagarasi-reserve) was "very dangerous". Nou ja zeg, hij had toch eerder gezegd dat alles veilig was? De man haalden zijn schouders op en we reden verder op de samengeknepen-billen-stand. Onderweg kwamen we inderdaad een militaire patrouille tegen, hetgeen bewees dat ze de gevaren hier serieus namen. Gelukkig ook hier weer geen narigheid, zodat we de laatste 100km naar Kigoma eindelijk rustig konden afleggen.
Kigoma is beroemd geworden tijdens de genocide-tijd in Burundi en Rwanda, toen duizenden vluchtelingen hier in kampen werden opgevangen. Die kampen zijn er nog steeds veel, aangevuld met Congolese vluchtelingen. Ook is Kigoma de uitvalsbasis voor een bezoek aan Gombe Stream National Park waar Jane Goodall al haar beroemde onderzoek naar chimpansee‘s heeft verricht, maar omdat Jane nu 100$ per persoon per dag rekent voor een bezoekje laten we het park links liggen.
Wij zochten in Kigoma het Lake Tanganyika Beach Hotel op, dat (zoals de naam vermoed) direct aan Lake Tanganyika ligt. We hadden het gered! Onze aankomst was overigens niet onopgemerkt, want enkele Artsen Zonder Grenzen medewerkers (=Medicins Sans Frontiers = MSF) stonden verbaasd naar onze Medicins du Monde (MDM) stickers op onze LaRo te kijken. MDM in Kigoma, dat kan toch niet? Ahum, dat vroeg dus enige uitleg. Ze konden er wel om lachen en we dronken een drankje met Timothy (Keniaan) en Haji (Tanzaniaan), hele gezellige gasten die zich als echte vrienden zouden ontpoppen.
Timothy stelde spontaan voor om een meningitis-vaccinatie te regelen, want dat was juist uitgebroken onder de Burundese vluchtelingen en het risico tijdens onze bootplannen was te hoog, vond hij. Uiteindelijk was het toch niet nodig, want de volgende dag kregen we een teleurstelling te verwerken. Nu we Kigoma hadden bereikt wilden we immers met de beruchte ferry MV Liemba, een Duits gevaarte wat stamt uit ongeveer 1900 en dat bijna uit elkaar valt van ellende maar nog het enige vaartuig op Lake Tanganyika is wat NIET ten prooi is gevallen aan Congolese piraten, in 2 dagen naar Mpulungu in Zambia varen. Volgens onze Lonely Planet uit 2000 kostte dat weliswaar 50$ per persoon en 100$ voor de auto, maar dat bespaarde ons wel de helse rit van 1000km langs het meer, die als uitzonderlijk slecht te boek stond en die slechts tweemaal per week door een vrachtwagen met voorraden zou worden gereden. Toeristen komen hier nooit!
De lokettist wist ons echter doodleuk te melden dat juist de prijzen omhoog waren gegaan: per persoon betaalde je nu 55$ en per auto maar liefst 300$. Het inladen in de haven raadde hij vervolgens af want dat ging niet altijd goed, maar je kon onderhandelen met de marinebasis verderop over een prijs voor het inladen met een van hun kranen. Dat werd ons een beetje te gek. We zouden maar liefst 500$ kwijt zijn voor een tweedaags boottochtje. Maar ja, het alternatief (1000km hele slechte weg) loog er ook niet om...
Toch besloten we om te gaan rijden. Haji, automonteur bij MSF, vonden we bereid om onze LaRo aan een grondige inspectie te onderwerpen. Gelukkig verkeerde onze LaRo volgens hem nog steeds in goede gezondheid, maar besloten we wel om de oliefilter en de motorolie uit voorzorg te vervangen, alsmede enige rubbertjes die er wat uitgedroogd uitzagen.
Na een dag vol voorbereidingen genoten we nog even van een drankje bij het hotel voordat we de laatste zaken aan de auto gingen regelen. De "ober" zou nog langs komen voor een handtekening op de rekening, maar dat duurde te lang want we hadden een afspraak met Haji. We keerden terug naar onze kamer maar konden onze sleutel niet vinden. Op datzelfde moment hoorden we gestommel op onze kamer. Wat kregen we nou? We bonsten luid op de deur en vroegen wie daar was. De deur bleek van binnenuit gesloten. We hoorden een rits van een van onze rugzakken en nu werden we helemaal kwaad. Na nogmaals bonsen hoorden we zeggen "Oh, you come for bill?", het slot werd opengedraaid en daar stond onze ober met de rekening in zijn handen. Of we even wilden tekenen! Nou, mooi niet. Eerst moest deze lullo maar eens uitleggen wat hij op onze kamer deed. De lullo sprak ineens geen Engels meer, alleen maar Kiswahili. "No problem" kwam er nog net uit. Maar zo waren we niet getrouwd! Aan zijn oren sleepte Rick hem naar de manager terwijl Marieke de spullen op de kamer checkte. De manager, een ontzaglijk dik Indiaas wijf, liet duidelijk blijken dat we ons druk maakten om niks. We moesten eerst maar eens aantonen of we iets misten. Dat deden we 5 minuten later: de videocamera van Marieke was verdwenen uit de cameratas, waar ze het ding ALTIJD stopte. Toen we weer 5 minuten later de camera terugvonden, maar nu in een sidepocket van een andere rugzak, begrepen we dat we de man net op tijd betrapt hadden en hij in paniek de camera ergens anders had verborgen. Dat was dus de ritssluiting die we gehoord hadden! De manager bleef echter voet bij stuk houden: we misten niets, de lullo zou niet meer op onze kamer mogen komen en daarmee uit. Er klopte natuurlijk niets van zijn verhaal. Allereerst zou de lullo de kamersleutel van ons hebben gekregen (hij had hem van tafel gejat toen hij de lege glazen kwam halen), vervolgens zouden wij hem hebben gezegd om op onze kamer te wachten met de bon (hoe verzin je het) en ook nog dat hij de deur echt niet van binnenuit had gesloten (echt wel). We begrepen dat we geen vuist konden maken naar de politie, pakten onze waardevolle spullen in de LaRo en reden ontzettend pissed-off naar Haji en Timothy. Die ontstaken beiden in woede toen ze ons verhaal hoorden. Linea recta keerden we terug naar het hotel waar Timothy stampei maakte. De dikke Indiase zag er nog opgezwollener uit, de lullo keek nog triester dan voorheen en de kleine receptionist, met wie we erg goed hadden kunnen opschieten, barstte in dikke tranen uit terwijl hij met dubbele tong riep (hij had al wat biertjes op) "dat dit hem in 7 jaar nog nooit was overkomen" en "dat hij zich verantwoordelijk voelde en morgen ontslag zou nemen".
Daar wij weigerden te blijven als de lullo nog steeds rondliep, werd hij (tijdelijk) uit zijn baan ontheven en kwamen wij niet alleen met de schrik vrij, maar waren we ook een avontuur rijker. We besloten nu toch in het hotel te blijven, want waarschijnlijk was het nu de veiligste plek in heel Kigoma! We dronken er een biertje op met Timothy en Haji en genoten van een lokale maaltijd.
Tijdens die maaltijd deed Haji een boekje open over zijn tijd als chauffeur voor diverse hulporganisaties zoals MSF. Zo werkte hij een tijdje in Rwanda tijdens de genocide en is twee keer door pure bluf aan rebellenblokkades ontsnapt. In Mozambique, tijdens de burgeroorlog, ging het zelfs mis: de rebellen achtervolgden hem met jeeps en schoten zijn banden kapot en dreigden hem te vermoorden. Een rebel dreigde zijn ogen uit te steken, maar stak op het laatste moment naast zijn oog. Een litteken was het bewijs. Haji begrijpt nog steeds niet goed waarom ze hem uiteindelijk toch hebben laten gaan en hij wordt nog steeds achtervolgd door zijn nachtmerries...
Op onze laatste dag in Kigoma bezochten we Ujiji, een vissersplaatsje 7km van Kigom verwijderd en bekend omdat de beroemde ontdekkingsreiziger Livingstone hier zijn bivak had. Op zijn 3e grote ontdekkingsreis, gesponsord door het National Geographic genootschap in London, werd 3 jaar niets van hem vernomen en werd de journalist Stanley van de Herald Tribune erop uitgestuurd om hem te vinden. Stanley vond Livingstone uiteindelijk in 1871 in Ujiji, en begroette hem met de onsterfelijke woorden: "Mr Livingstone, I presume?" Ujiji is daar trots op en heeft een speciale gedenksteen opgericht. Een gids las ons het hele verhaal voor van 4 volgeschreven A4-tjes. Overigens komen de werkelijke ontdekkers van Lake Tanganyika, Burton en Speke in 1858, er maar bekaaid af met een kleine plaquette. Eigenlijk zijn de vissers aan het strand die hun boten in elkaar knutselen veel interessanter.
Voordat we de helleweg van Kigoma naar Tunduma aan de Zambiaanse grens aanvangen, informeerder we eerst bij de politie van Kigoma of de weg veilig was. Niet helemaal, was het antwoord. Tussen Uvinza en Mpanda, een stuk van 200km, werd een escorte aangeraden. Moesten we ons dan niet registreren voordat we vertrekken, just-in-case? Nee hoor, dat was nergens voor nodig. Tanzaniaanse logica...
Op de wegenkaart staat een duidelijke weg aangegeven tussen Kigoma en Tunduma, maar we kunnen alvast verklappen dat we niet zo goed begrijpen waarom. Soms is namelijk helemaal geen sprake van een weg. Van Kigoma naar de zoutwinningsplaats Uvinza gaat het nog en kom je nog enige vrachtwagens tegen die zout van Uvinza naar Kigoma vervoeren. Maar van Uvinza naar Mpanda...op een geheel verlaten piste reden we ruim 200km op een van de slechtste wegen die we ooit gezien hebben. Soms kwamen we slechts 10km per uur vooruit. We kwamen slechts 2 vrachtwagens tegen waarvan de 2e met een kapotte versnellingsbak de weg blokkeerde. We gaven de beide chauffeurs wat eten en water, want wie weet hoe lang ze nog moesten wachten. Ook kwamen we een bordje tegen dat de weg blokkeerde en ons in Kiswahili wat probeerde te vertellen. Met ons boekje "Learn Swahili" ontcijferden we de woorden "brug", "kapot" en "hoofdweg" gevolgd door een pijl. Jaja, een omweg vanwege een kapotte brug dus. De omweg in kwestie was van het slechtste soort, maar toen we een grijsaard probeerden te vragen of we op de goede weg waren stuurde hij ons terug! Gelukkig bleek er naast de kapotte brug een noodoplossing voor personenwagens te zijn gemaakt. De grijsaard, de enige persoon die we op het hele traject hebben gezien, was dolblij met de 1 gulden aan Tanzaniaanse Shillingen die we hem gaven.
(Overigens hebben we het risico genomen zonder politie-escorte te rijden. 200km hotsen-klotsen met een zweterige en slaperige agent in ons midden zagen we niet zo zitten.)
Na maar liefst 12 uur onafgebroken rijden over een parcours waarvan alleen Joost van Heeswijk (c.q. crossfanaten) zijn vingers bij zou aflikken en waarbij we geen van de "dorpjes" zagen die op het kaartje stonden die Timothy ons meegegeven had, bereikten we om 7 uur ‘s avonds Mpanda. 400km in 12 uur! Voor de slechte rekenaars onder jullie betekent dat slechts iets meer dan 30km per uur!
Doodmoe zochten we een hotelletje op en gingen na een vlugge maaltijd slapen.
De volgende dag gingen we na het tanken op weg naar Katavi National Park. Jawel, in deze uithoek is zelfs een nationaal park van maar liefst 4500 km2 te vinden. Omdat het zo afgelegen is komen er niet veel bezoekers, en ook nu telden we in het gastenboek niet meer dan 75 bezoekers dit jaar. Toch betaalden we weer de hoofdprijs om het park binnen te komen: 15$ per persoon entry fee voor 24 uur, 30$ voor de auto voor 24 uur en 20$ per persoon voor de camping. Welke camping? Toen we na 2 uur rijden eindelijk een afgelegen ranger post bereikten, wisten de twee snuggere rangers geen van tweeen een campsite aan te wijzen op de kaart. Dan maar zelf wat zoeken...
Tanzania bevond zich juist aan het einde van de droge tijd en dat merkten de dieren van Katavi wel. Vooral de nijlpaarden hadden het moeilijk: de rivier was opgedroogd tot enkele modderpoelen waarin wereklijk honderden nijlpaarden probeerden nat te blijven. Dat lukte natuurlijk niet en de gieren en maraboes stonden al aan de oevers te wachten. Ook merkten we aan de vele tseetsee-vliegen dat de regentijd voor de deur stond. Alsof ze een ingebouwde klok hadden, begonnen de insekten zich in toenemende mate te vermenigvuldigen. En steken dat die ettertjes kunnen! Gelukkig had Marieke mooie horrengaasjes voor de ramen gemaakt, want anders waren we lekgeprikt.
Katavi zou beroemd zijn om de grote kuddes buffels, soms wel 3000 dieren (brrr). Vanwege de droge tijd hadden de diren zich echter opgesplitst, maar toch kwamen we nog kuddes van gauw 300 dieren tegen. Verder zouden ook de zeldzame roan-antilopen en sabelantilopen hier te vinden zijn, maar wij zagen alleen de eerste. Nooit eerder gezien, dus dat was heel mooi.
Uiteindelijk vonden we een mooi plekje aan de rivier, vlak aan een steile wand van 3 meter hoog. Onder aan die wand was een kleine poel waarin enkele krokodillen ons nieuwsgierig aangaapten. Het was wel spannend om hier uit te stappen, want overal was immers wild en we waren op dat moment de enige bezoekers in 4500 km2 wildernis. Op het dak van onze LaRo genoten we van biskwietjes en de mooie zonsondergang, en vene later in onze auto met onze verstralers van de hippo‘s en de krokodillen in de poel op 20 meter van onze LaRo. Die nacht sliepen we IN onze LaRo...
De volgende morgen, na een leeuwenfamilie te hebben bewonderd, vonden we warempel een camping. Het was een zogenaamd tented camp a la Out Of Africa voor irjke toeristen die per vliegtuig kwamen. Dat zijn natuurlijk niet de echte, he! Want die komen alleen per LaRo!!! Het kamp werd geleid door Murray, een blanke Keniaan. Hij bleek 5 jaar in Kenia te hebben gewerkt op de ranch van Kuki Gallman, de dame die met haar boek "Ik droomde van Afrika" (verfilmd met Kim Basinger) beroemd is geworden, voordat hij de job van campmanager en safarileider in Katavi op zich had genomen. Murray nodigde ons uit voor een trip met een echte safari-landrover naar mooie nijlpaard-plaatsen en hoewel onze 24-uurs permit voor Katavi verliep zeiden we maar wat graag ja. Murray nam ons mee op ongebaande paden en zo kwamen we terecht bij een rivier vol met nijlpaarden. Op slechts 10 meter afstand van de nieuwsgierige (maar o zo gevaarlijke) hippo‘s genoten we van de lunch die Murray in een koelbox had meegenomen: sandwiches, tonijn, olijven, cola en cake. Wat een luxe! De hitte was overigens enorm en in elke rivier die we met de auto overstaken stapte Murray voorzichtig uit en drenkte zijn shirt in het koele water. Ook had hij een fascinatie voor nijlpaardenskeletten, waarvan er hier veel te vinden waren als gevolg van de jaarlijkse droogte. Uiteindelijk bracht Murray ons naar een deel van de rivier waar maar liefst 600 nijlpaarden hutje-mutje in het water en de modder lagen. Wat een fantastich maar o zo zielig gezicht. Van 10 meter afstand (erg spannend!) keken we urenlang hoe de humeurige nijlpaarden ruzie met elkaar maakten en eenmaal waren we getuige van een gevecht tussen twee grote mannetjes tot bloedens toe. Erg indrukwekkend!
Overigens zijn grote delen van Katavi platgebrand en het zwartgeblakerde landschap zag er soms troosteloos uit. Anders dan in Serengeti, waar ze gebieden gecontroleerd platbranden om jong gras een kans te geven, zijn het hier de stropers die de daders zijn. Met de regentijd voor de deur branden ze het hoge gras weg, zodat tijdens en na de regens de dieren niet de kans krijgen zich goed te verbergen tussen het hoge gras en het dus makkelijker stropen is. Overigens was Murray niet echt kwaad op de stropers ("na de eerste regens is alles in een week weer groen"), maar wel op de overheid in hun onwil en onvermogen om er wat aan te doen. Zo telt Katavi slechts 20 rangers! Volgens Murray is daarom de jacht een oplossing: rijke blanke jagers betalen een vermogen om een nijlpaard of antilope te schieten, waarmee duizenden andere dieren gered kunnen worden. Het is een moeilijke kwestie waar wij nog niet uit zijn...
Die avond kampeerden we weer in het park op een plek waar we juist een kudde olifanten van 40 dieren zagen drinken en waterbokken stonden te grazen. De olifanten kwamen wel heel dichtbij, dus toen we even later in het donker in ons nakie stonden om ons te wassen, was dat niet helemaal ontspannen.
In 2 dagen reden we vervolgens eerst naar Sumbawanga (5 uur) en toen naar de grensplaats Tunduma (5 uur). De weg was verre van goed, maar in ieder geval beter dan het stuk Kigoma-Mpanda. In Tunduma tankten we voor de laatste keer, want diesel schijnt in Zambia duurder te zijn. De vele illegale geldwisselaars waren de laatste (lastige!) Tanzanianen die we zagen voor we aan onze Zambiaanse avonturen begonnen. En in Zambia was eindelijk weer asfalt waar we toch wel naar snakten!